• Home
  • Nieuws
  • Mensen
  • Jan Jansen: “Ik ben zeer verheugd dat mijn merk in 2022 terug op de markt komt”

Jan Jansen: “Ik ben zeer verheugd dat mijn merk in 2022 terug op de markt komt”

Door Natasja Admiraal

bezig met laden...

Scroll down to read more
Mensen|INTERVIEW

Het is een bijzonder jaar voor Jan Jansen: de Nederlandse schoenenontwerper viert dit jaar zowel zijn tachtigste verjaardag, als zijn zestigjarig jubileum in het vak. Om dat te vieren, opent in Museum JAN in Amstelveen binnenkort de tentoonstelling ‘Op de leest van Jan Jansen, 60 jaar schoenen en Dutch Design’. Voor het eerst worden zijn ontwerpen samengebracht met het werk van Nederlandse product- en modeontwerpers, onder wie Ronald van der Kemp, Lex Pott, Mae Engelgeer, Lisa Konno en Karim Adduchi. Het museum laat hiermee de generatieoverstijgende invloed zien van het werk van Jan Jansen. En er is meer nieuws. De Hooijer Groep heeft de merkrechten van het label Jan Jansen gekocht en brengt het merk voor zomer 2022 terug naar de winkels. Alle reden voor een vraaggesprek met de wereldberoemde schoenenontwerper.

Gefeliciteerd! Er komen dus weer nieuwe Jan Jansen-schoenen…

“Ja. Ik ben ontzettend blij dat ik in de Hooijer Groep een nieuwe schoenendistributeur heb gevonden. Zij waren op zoek naar een sterk Nederlands merk om aan hun portfolio toe te voegen en willen het merk Jan Jansen nieuw leven inblazen. Dat gaat dus gebeuren, in 2022 om precies te zijn.”

Wat kunnen we verwachten van de herlancering?

“Voor mij is het heel fijn om de verantwoording over te kunnen dragen. De Hooijer Groep wil mij niet beperken in mijn creativiteit, sterker nog: dat stimuleren ze juist. Wel hebben zij de beslissende stem over de uiteindelijke collecties. En dat is alleen maar goed. Zo blijft het merk toegankelijk, met de duidelijke Jan Jansen-signatuur. Originaliteit is mijn kracht.”

Creatieve vrijheid is belangrijk voor u, heeft u die altijd gehad?

“Toen ik werd overgenomen door Ardenberg moest alles zakelijker, commerciëler. Dat is fout gelopen. Ik ben blij dat dat voorbij is. Toen Ardenberg failliet ging, werd het huurcontract van de winkel aan het Rokin overgedragen aan een ijssalon. Daarna moest ik het doen zonder distributeur. Dat heb ik een tijdje alleen gedaan, met een fabrikant in Portugal. Maar ook die ging failliet. Dus moest ik een heel nieuw verkoopapparaat opzetten en daar had ik het geld niet voor. Toen kwam corona en dacht ik: dan maar stilzitten en niks doen, het waait wel over.”

En heeft u ook echt stilgezeten?

“Ik heb de tijd aangegrepen om mijn memoires op te tekenen. Die verschijnen in juni, in gelimiteerde oplage.”

U bent de mode altijd blijven volgen, zo bezocht u samen met uw vrouw altijd de shows tijdens Amsterdam Fashion Week. Wat valt u op aan de jongere generaties Nederlandse ontwerpers?

“Dat ze erg veel over marketing weten, goed de trends volgen en heel enthousiast zijn. Toen ik begon, had ik nog nooit van advertising gehoord. Ik heb altijd op intuïtie gewerkt. Ik maakte wat ik mooi vond en dacht er nooit bij na of het een commercieel succes zou worden. Zo ben ik altijd mijn eigen koers blijven varen. Ik ga in zoverre met de tijd mee dat ik technische ontwikkelingen volg, maar ik ben nog altijd dezelfde ontwerper die ik was toen ik in de zestiger jaren begon.”

Er zijn al veel tentoonstellingen geweest over uw werk, in binnen- en buitenland. Uniek aan ‘Op de leest van Jan Jansen’ is dat uw werk in verband wordt gebracht met de collecties van verschillende Nederlandse ontwerpers. Voelt u zelf ook die verwantschap?

“Jazeker. Neem bijvoorbeeld mijn vouwschoenen uit 1992. Ik noemde ze: Not just another Moccassin. Ontzettend eenvoudig en tegelijkertijd een zeer ingewikkelde vouwtechniek. Lisa Goudsmit, gastcurator van de tentoonstelling, wees me erop dat dit origami is, een bekende Japanse vouwtechniek. Dat kende ik destijds helemaal niet. Ik was ook nog nooit in Japan geweest. Schijnbaar waren er een heleboel anders ontwerpers die jurken maakten met diezelfde vouwtechniek. Dat sluit natuurlijk heel mooi op elkaar aan. Wat overigens helemaal niet wil zeggen dat die ontwerpers ook door mij beïnvloed zijn, het hing gewoon in de lucht.”

Hoe was het voor u om mee te werken aan deze tentoonstelling?

“Verrassend! Het is een ontzettend leuk idee en goed bij elkaar gezocht. Deze manier van exposeren, waarbij het niet alleen om mijn eigen schoenen gaat, is nieuw voor mij. Ik vind die opzet geweldig. De oudere generaties zullen ongetwijfeld veel van mijn schoenen herkennen. De combinatie met jonge ontwerpers voegt echt iets toe en maakt het levendig. Sommige van deze ontwerpers kende ik, maar de meesten nog niet.”

U begon met ontwerpen lang voordat ‘Dutch Design’ een begrip werd. Wat is er typisch Nederlands aan uw werk?

“Die vraag wordt vaker gesteld, ook toen ik in Denemarken en Moskou exposeerde. Net als de vraag hoe het is om in Amsterdam te wonen. Tja, dat weet ik niet. Ik woon hier al zestig jaar. Ik denk dat ze bedoelen dat wij Nederlanders zo vrij zijn. Een vrijgevochten bende. We houden ons niet aan regels. In Parijs en Londen zie je veel meer richtingen in mode die beeldbepalend zijn. Het ene seizoen zijn kleine pythontasjes in, het seizoen daarop grote krokodillentassen. Deze trends hebben wij het minste gevolgd van alle Europeanen. Die eigenzinnigheid is typisch Nederlands. Mijn Woody, een klompsandaal uit 1969 sloot perfect aan bij de minirokken uit die tijd. Mensen zeiden toen: Jan, wat heb je dat goed gezien! Maar dat was puur toeval, hoor. Ik wist helemaal niet dat minirokken in de mode waren. Hetzelfde geldt voor mijn plateauzolen, die toevallig heel goed pasten bij de langere rokken die toen mode waren.”

Is er dan wel sprake van toeval? Of kunnen we zeggen dat u hier een neus voor heeft?

“Sommige dingen zitten nu eenmaal in de kosmos, die gaan gebeuren, of je wil of niet. Je moet een ontwerper zijn die dat oppikt. In het verleden is gebleken dat ik dit soort zaken blijkbaar goed – en veel te vroeg! – aanvoelde. Een winkelier uit Florence zei ooit: je moet Jan niet vragen wat over zes maanden de trend zal zijn, of dat bloemetjesjurken worden of de marinelook, want dat weet hij niet. Je moet vragen wat er over drie jaar gebeurt.”

Ik las ergens dat u ernaar streeft dat uw schoenen ‘visueel irritant’ zijn. Kunt u dit toelichten?

“Ja, heb ik ooit gezegd. Dan ontwerp ik bijvoorbeeld een hak waarbij achterop de hiel nog een gek krulletje zit. En dan zegt de fabrikant: man, waarom laat je dat er niet af? Nergens voor nodig! Dat stoort alleen maar. Maar dat vind ik juist geinig. Dat mensen zeggen: hé, waarom zit dat daar? Zo ontwierp ik ooit een schoen met een knobbel op de wreef. Die noemde ik daarom: What is this? Het antwoord weet ik zelf ook niet. Ik hou ervan dat mijn schoenen een discussie uitlokken. Of een blik van herkenning. En dat gebeurt ook echt, hoor ik vaak. Dat mensen op een feestje die elkaar helemaal niet kennen elkaar aanstoten en zeggen: jij draagt toch Jan Jansen? Die schoenen heb ik thuis ook.”

Uw bekendste schoen is de Ratter, beter bekend als bamboeschoen. Dit was weliswaar niet uw bestverkochte schoen, hij maakte u wel in één klap wereldberoemd.

“Dat ontwerp maakte ik in 1973. Ik heb er nooit iets aan verdiend. De remake uit 2006 heb ik even verkocht, maar het was zo’n kostbare schoen om te maken. Helemaal met de hand, met hulp van een Amsterdamse rotanvlechter. Toch ben ik heel blij dat ik de bamboeschoen aan mijn oeuvre heb ik kunnen toevoegen. Onbedoeld was het de beste marketing die ik kon bedenken. Als kleine zelfstandige heb ik nooit verantwoording af hoeven te leggen over wat ik deed. Daardoor heb ik nu de grootste bewaarde schoenencollectie ter wereld ontworpen door één persoon. Mijn archief is gigantisch. Ik schat dat ik ruim vierduizend paar schoenen heb liggen.”

Aan welke schoen heeft u het meest plezier beleefd?

“Dat is toch de bamboeschoen. Kijk, ik ben geen vrij kunstenaar, ik ben industrieel ontwerper. Op een schoen moet je kunnen lopen, dat is een voorwaarde. Binnen die beperking heb ik altijd geprobeerd om iets te maken dat nog nooit iemand anders gedaan had. En dat is gelukt. Er zijn veel varianten geweest van de bamboeschoen en allerlei grote merken hebben hem gekopieerd.”

En de meest dierbare schoen?

“Dat is Zippy, een mannenschoen met een asymmetrische ritssluiting. Ik weet nog goed dat ik een proefmonster liet maken en die in de etalage van onze winkel aan het Rokin zette. Iedereen liep erlangs en keek ernaar, maar niemand kocht hem. Ik zei: die halen we eruit. Maar mijn vrouw Tonny stond erop dat de schoen bleef staan. En wat denk je? Een paar weken later verkocht ik het eerste paar, kort daarna drie paar, vervolgens tien paar en uiteindelijk honderd. Fabrikanten kopieerden het model en in Amerika gingen er miljoenen exemplaren over de toonbank.”

Heeft u stappen ondernomen om deze remakes tegen te gaan?

“Later wel bij andere ontwerpen, maar in 1977 wist ik nog niet veel over auteursrechten. Ook de Woody, mijn bestverkochte schoen, is veelvuldig gekopieerd. Op een gegeven moment waren er tientallen fabriekjes in Toscane die ze maakten. Als ontwerper is dat natuurlijk erg zuur. Aan de andere kant: van mijn gevlochten mocassins zijn zo’n twee miljoen remakes verkocht in Taiwan en daar hebben honderden gezinnen van kunnen eten. De schoen stond zelfs vijf meter groot geschilderd op de gevel van de fabriek. Kijk, dat geeft nou wel weer voldoening.”

Tot slot: wat vindt u van het huidige schoenenbeeld?

“Ingegeven door angst: iedereen maakt hetzelfde. Grote ketens gaan uit van wat goed verkoopt en maken die modellen een kwartje goedkoper. Het is een eenheidsworst, je ziet geen originele ontwerpen meer. Nee, dan de wereld van sportschoenen. Fenomenaal wat er allemaal wordt uitgevonden aan nieuwe materialen en op zolengebied, waardoor mensen steeds harder kunnen lopen! Ik heb er weinig verstand van, maar ik zie wel: dat is techniek van de bovenste plank.”

Portret Jan Jansen: foto door Lok Jansen.

Beeld: Jan Jansen

Hooijer Groep
Jan Jansen
Museum Jan