• Home
  • Nieuws
  • Business
  • Onderzoek: EU-methode voor duurzame modescore is ‘af’, maar verre van betrouwbaar

Onderzoek: EU-methode voor duurzame modescore is ‘af’, maar verre van betrouwbaar

Op papier is er een akkoord over de eerste tool om modeproducten te scoren op duurzaamheid. De regeling komt uit Brussel en heet Product Environmental Footprint Category Rules (PEFCR), hierna aangeduid als ‘PEF’, voor kleding en schoenen Maar de methode - en de manier waarop die tot stand kwam - ligt bij velen nogal zwaar op de maag.

De PEFCR is een methode op basis van levenscyclusanalyse (LCA), bedoeld om de milieuafdruk van verschillende productcategorieën (de ‘CR’ in PEFCR), zoals kleding en schoenen, te berekenen. Zo’n eenduidige standaard maakt het vergelijken van producten op duurzaamheidsprestaties eerlijker en goedkoper, is het idee. Zo’n PEF-berekening levert één getal op, een single score. Voorlopig is die alleen bedoeld voor intern gebruik – en dus niet voor marketingpraatjes of voor op het kledinglabel. De Europese Commissie (EC) wil vooral dat merken hun eigen duurzaamheidsuitdagingen leren herkennen en daar actie op ondernemen. De PEF kan daarbij helpen, bijvoorbeeld door met de tool ontwerpen van verschillende stoffen te vergelijken. Daarnaast moet PEF-zijwieltjes geven aan wetgeving, zoals de ESPR (ecodesign).

Voor de mode-PEF zijn dertien productcategorieën bedacht. Om het simpel te houden, zijn die nogal breed opgezet (blazers en regenjassen zijn er één). Van elke categorie werd een soort gemiddeld product gemaakt, op basis van heel veel gegevens uit wereldwijde databanken over de productiestappen en de effecten daarvan op natuur, milieu en de gezondheid van de drager (niet de arbeider). Echte producten worden tegen die modellen afgewogen met een calculator, die straks wordt aangeboden door verschillende consultancies. Hoe duurzaam een ‘echt’ product van een modemerk scoort, hangt dus sterk af van de aannames achter dat rekenmodel - bijvoorbeeld van hoeveel draagbeurten of grondstofgebruik er wordt uitgegaan.

De score wordt berekend op basis van zestien milieu-effecten (zoals CO₂-uitstoot, watergebruik en landgebruik). De Europese Commissie heeft vastgelegd in hoeverre elk onderdeel meetelt. Zo weegt klimaatimpact het zwaarst (ongeveer 21 procent), watergebruik telt voor 8,5 procent mee, en landgebruik voor 7,9 procent.]

Onderzoek

Een onderzoek door duurzame modejournalisten Sarah Vandoorne en Anna Roos van Wijngaarden, mede mogelijk gemaakt door het Fonds Pascal Decroos.

De PEF is ‘af’

In de stilte voor de implementatie komt de vraag op wat het nut is van een rankingsysteem dat goedkoop en simpel is, maar geen betrouwbare conclusies oplevert. Karine Van Doorsselaer (Universiteit Antwerpen) waarschuwt: “Ik maak me veel zorgen over de waarde die men aan LCA-methodieken zoals de PEF hecht. Het zijn zeer ruwe schattingen gebaseerd op een geënsceneerd scenario, generieke data en duizend-en-één aannames. Daarin wordt geen rekening gehouden met de ecodesign-vuistregels, principes van de circulaire economie en technologische evoluties zoals de toename in het gebruik hernieuwbare energie. LCA’s en PEF zetten de bedrijven en de overheid op het verkeerde been.”

De vraag aan de industrie lijkt: lanceren we nu een gebrekkige milieumeting, of wachten we op een methode die experts durven te verdedigen in ruil voor kostbare tijd? De merkwaardige governancestructuur waarmee de PEF is ontwikkeld, wijst op het eerste: om snel iets te doen en er dan ook maar eens klaar mee te zijn. Zoals de stuurgroep zelf zegt: ons werk is klaar. Het is nu aan de Europese Commissie om te labelen wat duurzame mode is.

Vreemde governance

In mei kwam het nieuws: groen licht voor de laatste versie van de PEFCR. De PEF voor kleding en schoenen is af. Op LinkedIn brak de storm los: de PEF zou te vriendelijk zijn voor fast fashion, ronduit onaardig tegen natuurlijke vezels (behalve linnen en hennep), blind voor circulariteit en dan ook nog ontstaan met twijfelachtige governance. Anderen verdedigen de methode als een begin: “Liever iets dan niets.”

In 2020 besloot de EC dat er een mode-PEF moest komen, een laatkomer in de serie van PEFs voor niet-duurzame producten, van potplanten tot kunstgras. Er kwam een stuurgroep - een Technisch Secretariaat (TS) - die de leiding nam voor de opzet,een Zwitserse technische partner (Quantis) en een in Nederland gevestigde voorzitter (2B Policy). De EC keek mee, maar financierde slechts 380.000 euro van de PEF vanuit een coronaspoedfonds voor klimaatacties; ze zette geen budget opzij. Ter vergelijking: de PEF voor ruimtevaart wordt wel betaald met Europees geld.

De non-profit Cascale noemt zich via eigen kanalen coördinator van de stuurgroep, naar eigen zeggen aangesteld door de Europese Commissie (EC) in 2019. De EC weerspreekt dat in een mailwisseling met verschillende persvoorlichters en stelt: dat was uitsluitend het besluit van de modebranche zelf. De hand van Cascale is zichtbaar in PEF 3.1, met verwijzingen naar eigen onderzoek en de Higg productformule, net zo’n duurzaamheidsinstrument, [dat in 2022 door Noorse en Nederlandse toezichthouders werd betrapt op greenwashing](https://fashionunited.nl/nieuws/business/noorse-consumentenwaakhond-waarschuwt-h-m-geen-data-uit-higg-index-in-marketing/2022061753845). In een telefoongesprek benadrukt de voorzitter van het TS wel dat alle beslissingen, ook over governance, door betrokken leden zijn genomen en niet door één partij (Cascale).

EC houdt hand op de knip

Zonder budget geen PEF. Baptiste Carriere-Pradal, voorzitter van de stuurgroep en oprichter van 2B Policy, stond voor een dilemma. De consultancy raamde de nodige investering om de methodiek te ontwikkelen op anderhalf miljoen euro. Wie ging dat dan betalen? Niet Cascale, en ook niet Euratex, de Europese branchevereniging die ruim tweehonderdduizend producenten vertegenwoordigt. 2B Policy misschien? “Wij zijn geen NGO”, stelt Carriere-Pradal.

2B Policy bedacht daarom een systeem van betalende ‘voting-members’ en meekijkende ‘non voting-members’. Met tien partijen bereid om elk 200.000 bij te dragen (aanvankelijk 150.000 euro en in 2024 nog eens 50.000 euro), was er genoeg geld voor een mode-PEF. Het werden er meer: organisaties Alliance for European Flax- Linen & Hemp, Cotton Incorporated,W.L. Gore & Associates en modebedrijven C&A, Decathlon, Fhcm, H&M, Inditex, Lacoste, Nike Inc, Refashion (Eco-Tlc), Sympatex, Vf Corporation. Zij betaalden voor hun inspraak in de PEF. Ze stemden over elke beslissing waar geen consensus was.

Niet-stemmers (niet-betalers) en andere observeerdersmochten overigens bijna alle vergadering bijwonen om hun ongezouten mening te delen. “Zij profiteerden óók van deze aanpak van de PEF”, stelt Carriere-Pradal. Non voting-members waren bijvoorbeeld Ecos, Euratex en de Camera Nazionale della Moda Italiana.

Het ministerie van Infrastructuur & Waterstaat (I&W) trad op als ‘observer’ in de PEF (als non voting-member). Beleidsmedewerker Marije Slump: “We zijn pas laat ingestapt, maar we hebben ons hardgemaakt om te zorgen dat de single score voorlopig niet naar de consument wordt gecommuniceerd. Dat zou een heel verkeerd beeld geven van duurzame mode.” Volgens Slump is I&W wel vóór het principe van de PEF.

Ook partijen buiten het TS hebben inspraak gehad in de methode. Tijdens de twee openbare consultaties in 2021 en 2024 kwamen ruim vijfduizend opmerkingen over de mode-PEF binnen van meer dan 250 organisaties. Alle commentaren zijn beantwoord, meldt 2B Policy.

“Iedereen die zich heeft aangemeld voor het TS, is toegelaten,” zegt de voorzitter, tevreden met de opkomst. Driekwart van de deelnemers heeft zijn hoofdkantoor in de EU, en de industrie is breed vertegenwoordigd - van katoenboeren tot maatschappelijke organisaties, en van fast fashion tot couture.

Onenigheid

Pas later in het proces ontstond er onenigheid, vooral vanuit de hoek van natuurlijke vezels. Katoen en linnen bleven in het TS, maar bont, wol en de leerindustrie stapten vlak voor de eindstreep uit. “Ze willen hun naam niet onder de PEF zetten, maar waren er al die tijd wel bij”, zegt Carriere-Pradal. Hij noemt het een politieke zet. Met name de houding van de wolsector zit hem niet lekker. Toen de International Wool Textile Organisation (IWTO) aarzelde om lid te worden, bood 2B Policy een korting van 90.000 euro aan. In dat stadium brachten vertegenwoordigers veel belangrijke kennis in, zegt Carriere-Pradal. In 2024 vroeg IWTO opnieuw om korting; toen dat werd geweigerd, stapte wol tot zijn frustratie uit het TS.

“Is het wenselijk dat een branche zelf beleid gaat ontwikkelen?”, kwam uit het publiek tijdens de PEFCR-lancering in Brussel in juni. Veel hoofden schudden driftig van nee. Onder hen was Luca Boniolo, adviseur duurzaam textiel bij de Belgische NGO Ecos (non voting). In een e-mail legt hij uit waarom: “het systeem met betalende leden creëert een prikkel om deelname te zien als een investering die moet worden terugverdiend. Het brengt ook het risico mee dat alles bij het oude blijft, zonder echte verandering. Dat is zorgwekkend - vooral als de PEFCR geen vrijwillig hulpmiddel blijft, maar verplicht wordt onder andere duurzame wetgeving.”

Polyester duurzamer dan wol

De methode waar het TS nu mee heeft ingestemd, lijkt wel degelijk gekleurd: alleen linnen en hennep scoren beter dan synthetische materialen. Synthetische materialen als polyester, acryl en nylon doen het beter dan natuurlijke materialen als zijde en katoen. En de grote verliezer? Wol.

Volgens een berekening met een PEF-calculator van Glimpact (versie 3.1) heeft een standaard polyestertrui een 88,5 procent lagere milieu-impact dan een vergelijkbaar exemplaar van wol. Dat verschil komt vrijwel volledig door de grondstof: schapen gebruiken veel land en stoten methaan uit, wat zwaar weegt in de klimaatimpact. Hoe meer hectare, hoe minder duurzaam het product. Een wollen trui is bovendien zwaar; daardoor vallen alle milieufactoren hoger uit. Andersom tellen de negatieve effecten van synthetische materialen, zoals microdeeltjes en plasticafval, vooralsnog niet mee voor de single score.

PEFCR berekening met twee standaard truien van wol en polyester in Glimpact Credits: Anna Roos van Wijngaarden & Sarah Vandoorne

Deze berekening is bedoeld ter illustratie.

Geen wonder dat de brancheorganisatie van wol na het zien van die cijfers begon te steigeren. In 2021 startte natuurlijke vezelsectoren als wol en katoen samen een lobbycampagne: Make the Label Count (MtLC). Merken als Devold, Marc O’Polo en John Smedley pleitten voor een eerlijkere PEF-methode.

Volgens Dalena White, secretaris-generaal van de International Wool Textile Organisation (IWTO), zit er een fundamentele denkfout in de huidige aanpak. “LCA’s meten alleen negatieve effecten. Wol krijgt dus geen pluspunten voor biologische afbreekbaarheid, koolstofopslag in grasland of biodiversiteitswinst, terwijl polyester niet wordt afgerekend op vervuiling. Dat schetst een heel scheef beeld van wat duurzaam is.”

De data over wol in de voorgeschreven database van de EC noemt ze stokoud. “Berekeningen zijn gebaseerd op twintig jaar oude cijfers uit Nieuw-Zeeland, van schapen die voor vlees werden gefokt - totaal niet representatief.” Zolang de PEF met zulke gegevens werkt, stelt ze, “zal wol structureel worden benadeeld.” Volgens 2B Policy zit die data wel in de finale versie van PEFCR, die nog niet gepubliceerd is.

Gevaarlijke aannames

Kritiek op de methodologie laat zien dat de PEF niet louter een rekenmachine is, maar ook een spiegel van de dominante overtuigingen binnen de industrie. Experts van Febelsafe (de Belgische federatie voor beschermende kleding) en bAwear (een platform voor textiel-LCAs) hebben die aannames samengebracht in een position paper, inclusief de punten over regeneratie en circulariteit van MtLC.

Een belangrijk punt van kritiek is de vreemde manier waarop de PEF de productlevensduur meet. Dit gebeurt met een ‘multiplier’ (IDM), die de kwaliteit van een product vertaalt naar het aantal draagbeurten. Zo kan een T-shirt dat standaard 45 keer wordt gedragen in de calculator worden aangepast naar 30 tot 75 keer.

Volgens mede-auteur en textielexpert Anton Luiken is dat arbitrair: “Een fast fashion-shirt wordt in werkelijkheid misschien maar vijf keer gedragen, terwijl een dikke wollen jas levenslang meegaat.” Of de koper van de winterjas in Griekenland of Zweden woont, maakt geen verschil voor de PEF; en ook niet hoe het consumptiegedrag is in de thuismarkt van het merk. Onhandig, vindt Luiken, want “statistieken laten zien dat mensen in bijvoorbeeld Oost-Europa minder te besteden hebben, minder kopen en veel langer met hun kleding doen.”

Er is ook zo’n multiplier voor repareerbaarheid: een extra knoopje of reparatiedienst vanuit het merk levert bonuspunten op. Maar dat is volgens de auteurs een te simplistische benadering; beter is om circulair ontwerp direct te belonen, in de aanloop van de wet die daarom vraagt: ecodesign (Ecodesign for Sustainable Products Regulation; ESPR).

Geheimzinnige chemie

Luiken, opgeleid als chemicus, stoort zich vooral aan het gemak waarmee met chemicaliën wordt omgegaan. “We weten maar heel weinig over hun rol in de duurzaamheid van kleding. Eén chemische reactie kan de impactscore volledig veranderen. En we weten vaak niet wat leveranciers met afvalwater doen.”

Jo van Landeghem, adjunct secretaris-generaal bij Febelsafe en mede-auteur van de eerder genoemde paper, vult aan dat bedrijven hun chemische samenstellingen vaak geheimhouden omwille van intellectueel eigendom, net zoals Coca-Cola met zijn mysterieuze receptuur. “Dat betekent dat de TS deze impactcategorie óf niet goed heeft doorgrond óf dat ze een hoop aannames heeft gedaan.”

De experts adviseren afzonderlijk: haal chemie uit de PEF en gebruik daarvoor erkende standaarden voor groene, veilige chemie, zoals Bluesign en ZDHC. Marielle Noto, verantwoordelijk voor partnerships bij ZDHC, reageert dat ze kritisch is over de PEF-methodologie, maar wél blij is dat chemicaliën er deel van uitmaken. “Anders ligt het thema nooit op tafel.”

Frankensteinmodel

De felste kritiek gaat over de dertien referentieproducten (RPs) die de PEF gebruikt, spookproducten met gemiddelde waardes, waaraan échte producten worden afgewogen. Onder critici is de term ‘Frankensteinmodel’ gaan leven. Zo worden een rokje en jumpsuit in één hokje gestopt, net als een blazer en regenjas. “In de echte wereld bestaan enorm grote verschillen in de samenstelling en het gebruik tussen zulke producten”, zegt Van Landeghem. “Het was zinvoller geweest om concrete referentieproducten te kiezen, zoals een standaard katoenen T-shirt. Dat is - in tegenstelling tot het Frankensteinmodel - gebruikelijk in CO₂ footprinting.”

Datajungle

Tot slot is data nog een hoofdpijndossier. Ten eerste omdat de licentie voor de voorgeschreven database dit jaar vervalt, waardoor modebedrijven die mogelijk zelf moeten aanschaffen. Ten tweede omdat zelfs ervaren LCA-experts nauwelijks begrijpen hoe de database in elkaar steekt. De enorme hoeveelheid gegevens is ooit verzameld uit wetenschappelijke papers en industriestudies en geverifieerd door derden, maar in bekende softwareprogramma’s als SimaPro en GaBi ontbreken de achtergrondrapporten. Daardoor is onduidelijk van welke processen, welke energiemix en welke scenario’s – best of worst case – wordt uitgegaan.

Volgens LCA-specialist Michela Sciarrone is het onmogelijk om alle informatie in de database te doorgronden. “Vaak zie je alleen eindresultaten, dus de totaalscores van elke impactcategorie, gemeten in vreemde parameters als metalen (fosfor, chroom) en niet in duidelijke variabelen die ik begrijp. Soms kom je hele vreemde bronnen tegen. [Zoals een blogartikel: How to wax your shoes?, red]. Je weet niet of metingen up-to-date zijn; je moet erop vertrouwen dat het ongeveer klopt.”

Merken kunnen straks hun eigen ‘primaire’ data aanleveren om de standaardgegevens te overschrijven. Maar Sciarrone en Luijken denken dat weinige dat zullen doen. Ze kiezen liever voor de ‘secundaire’ data die al in het systeem zit, omdat die gunstigere resultaten oplevert, vooral voor fastfashion merken. De PEF staat dit toe als het verzamelen van die gegevens bij leveranciers te ingewikkeld is. Zo’n claim is snel gemaakt.

PEF wordt herzien

Hoewel deze PEFCR nu afgerond is, ligt de bredere PEF-methode op de plank in Brussel. Daar ligt een voorstel klaar met nieuwe impactfactoren zoals biodiversiteit en microplastics en een betere formule voor circulariteit, waarop gestemd moet worden door de EC. Als dit wordt goedgekeurd, wordt meteen overwogen of de single score voor mode tóch naar buiten mag, aldus Elisabeth von Reitzenstein, woordvoerder van Cascale. Krijgen de slow fashion truien van Joline Jolink en The Knitwit Stable, Knit-ted en Maï, die nu voor ‘slow fashion’ doorgaan, dan een label met een rode kleurcode of een letter ‘E’?


OF LOG IN MET
Circulariteit
Duurzaamheid
Duurzame mode
Wetgeving