Nederland als productieland: Deze ateliers produceren al kleding op Hollandse bodem
bezig met laden...
Collecties produceren in verre landen? Het is wellicht de standaard geworden, maar de trend van nearshoring of zelfs productie in eigen land heeft door de coronacrisis extra aandacht gekregen. Maar waar kan in Nederland eigenlijk kleding geproduceerd worden en wie zijn de mensen daarachter? Hoog tijd om daar wat licht op te werpen.
Waar Nederland in het verleden nog heuse textielsteden had, lijkt er nog maar weinig over te zijn van de maakindustrie in Nederland. Rens Tap, hoofd business development van modeorganisatie Modint, geeft schriftelijk aan dat er zeker nog textielsteden zijn, maar er alleen geen productie meer is. In Tilburg, rond Amsterdam, in Twente en Gelderland is er nog een focus op textiel, maar dan aan de innovatie-kant. Bij navraag bij Modint blijkt dat de omvang van kledingproductie in Nederland zo klein is, dat het in de statistieken van het Centraal Bureau van de Statistiek niet terug te vinden is. Tap nuanceert dit beeld enigszins omdat het CBS strenge regels aanhoudt betreft de statistieken. Als te weinig bedrijven één product maken, ook al is de productie heel hoog, dan verschijnen er geen cijfers vanwege de herkenbaarheid en de concurrentiegevoeligheid. Tap geeft schriftelijk aan dat de interesse in produceren dichtbij de markt, en in kleine series, steeds meer aandacht krijgt in de industrie. Wat meespeelt op het gebied van Nederlandse kledingproductie zijn de hogere loonkosten, maar ook de beschikbaarheid van ervaren mensen, aldus Tap. Tricotage (breien, red.) wordt wel meer dan confectie in Nederland gedaan, maar zelfs die productie is niet terug te vinden in de statistieken. Tap erkent dat er zeker beweging en ontwikkeling in de Nederlandse kledingproductie te vinden is, maar de tak nog te klein is om met harde cijfers te meten.
Dat er ontwikkelingen spelen binnen de Nederlandse kledingproductie werd vorig jaar al duidelijk toen een motie werd ingevoerd in de Tweede Kamer. De motie pleit voor het versterken van de Nederlandse maakindustrie door te reshoren (productie terughalen, red.). “Niet alleen maakt dat Nederlandse bedrijven minder afhankelijk van kwetsbare productieketens, maar versterkt het ook de economie en werkgelegenheid in Nederland,” zo luidt de redenering.
De ontwikkeling in de Nederlandse maakindustrie wordt ook gezien bij Meesteropleiding Coupeur. Op 24 maart kondigde de organisatie samen met twee andere opleidingsinstituten aan een coupeursopleiding op hbo-niveau te introduceren. De opleiding zegt hiermee te anticiperen op de behoefte aan kledingvakmensen, maar ook op de ‘duidelijke ontwikkeling die gaande is in de kledingketen’. “Het dichter bij huis produceren, korter op de markt, duurzaam en circulair, zijn hierin kernbegrippen,” aldus Han Bekke, voorzitter Stichting Meesteropleiding Coupeur in de aankondiging.
Genoeg redenen dus om bedrijven die wel kleding produceren in Nederland voor derden uit te lichten en onder de loep te nemen.
Fabriek Fris
Relatief nieuw in het landschap is Fabriek Fris, een sociale onderneming die het licht in juni 2020 zag. Zonder zelf aan acquisitie te doen, klopten sinds de start van het atelier al diverse merken aan bij het productiebedrijf. “Dat was meteen een goed teken dat er vraag was naar lokale productie,” zo vertelt Rosan van Boven, een van de drie eigenaren van het bedrijf, telefonisch aan FashionUnited. Van Boven heeft zelf ervaring met het opzetten van productielocaties en is textielontwerper.
Kleine oplages zijn vaak de arbeidsintensieve oplages.
Een productielocatie in Ede die werkte met statushouders dreigde verloren te gaan en op dat moment besloot Van Boven met twee anderen Fabriek Fris te starten. “Het is zonde als zo’n plek verdwijnt en de mensen die daar werkten wilden heel graag blijven werken.” De statushouders waar Fabriek Fris mee werkt komen voornamelijk uit Syrië, een land waar voor de oorlog weinig import en export was en alle confectie in het land zelf werd gemaakt. Onder de vluchtelingen bevinden zich veel mensen met ervaring in de kledingindustrie, zo legt Van Boven uit. Van uitvoerenden tot mensen die zelf een fabriek hebben gehad of mensen die het hoofd waren van een inkoop of controleerafdeling. “Het is zonde om deze mensen dan pakketjes te laten bezorgen, terwijl ze zoveel kennis hebben,” zo merkt Van Boven terecht op.
Fabriek Fris heeft een grote diversiteit aan machines en kan dan ook veel soorten items maken. Hoe lang het duurt om een order te maken, hangt helemaal af van het soort kledingstuk en de hoeveelheid. Van Boven geeft toe dat alleen denim nog geen specialiteit is van het productieatelier, maar ze hoopt dat op termijn het atelier alle soorten orders aankan. De ondernemer ziet dan ook zeker een toekomst voor de maakindustrie in Nederland. Ze merkt dat mede door de pandemie consumenten bewuster zijn van de sociale en milieu impact van wat ze kopen en dat merken kijken naar productielocaties dichterbij huis. Toch merkt ze dat de ingewikkeldere en speciale items vaker hier worden geproduceerd in kleine oplages en de basic items die in grote hoeveelheden worden gemaakt nog bij andere locaties verder weg worden neer gezet. “Kleine oplages zijn vaak de arbeidsintensieve items.”
Fabriek Fris moet uiteindelijk zelfvoorzienend zijn, het moet zich terugverdienen zodat de organisatie de mensen die nu een leerwerktraject volgen een baan kunnen krijgen. Van Boven ziet uiteindelijk graag dat het bedrijf uitgroeit tot een fashion hub waar alle facetten van de mode industrie in huis te vinden zijn en dat bijvoorbeeld ook textiel vervaardigd kan worden met onder andere restafval van de eigen productie.
“Ik denk dat veel mensen op zoek zijn naar kledingproductie hier. Confectie kunnen we in Nederland regelen: Het is duurder, maar we kunnen de aantallen aan.” Van Boven geeft wel aan dat de meeste van hun klanten internetbedrijven zijn. Zij kiezen ervoor een deel van hun marge in te leveren zodat ze in Nederland kunnen produceren, maar het aanbieden van deze items in winkels zou het gros van het marge laten verdampen.
Studio Ryn
Een ander productieatelier is te vinden in Arnhem: Studio Ryn. Achter het atelier zit onder andere ontwerper Sjaak Hullekes, die we telefonisch spreken. Toen hij met het merk Sjaak Hullekes (niet te verwarren met het merk Hul le Kes, red.) stopte, kreeg hij het idee om een atelier op te richten. Die oprichting vond alweer 4,5 jaar geleden plaats. Inmiddels werkt Studio Ryn met (oud)studenten, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en met modeprofessionals. Het is mogelijk om één enkel item te laten maken bij de studio, maar het atelier heeft ook al een opdracht voor 600 stuks afgerond. “We zijn redelijk flexibel met de oplages,” vertelt Hullekes.
Dit vak wordt geleerd door overdracht van kennis tussen generaties.
Het starten van het atelier had voor Hullekes meerdere redenen. Allereerst zag hij een gat in de Nederlandse markt voor het produceren van kleding. Toen hij ooit met zijn eigen merk begon kreeg hij de kans in kleine aantallen te produceren in België. “Dat was voor ons de springplank om als merk te beginnen, want grote aantallen dat nekt je, dat kan niemand. Mode is een unieke sport en als je als jonge ontwerper wil beginnen heb je nog niet het kapitaal om grote aantallen aan te kunnen,” zo vertelt hij. Daarom wilde hij een plek creëren waar jonge merken in kleine oplages kunnen produceren, maar wilde hij ook een educatie element aan het atelier verbinden. “Dit vak wordt geleerd door de overdracht van kennis tussen generaties.” Studio Ryn werkt dan ook nauw samen met Rijn IJssel Specialist Fashion opleiding en de Modevakopleiding HJS. Studenten kunnen onder andere stage lopen bij de studio en alumni kunnen er daarna ook aan de slag. “Tijdens een stageperiode komen mensen al in aanraking met de stijlen van 13 of 14 merken en daar is veel van te leren. Je leert diverse handschriften te herkennen.”
Dat er vraag is naar lokale productielocaties beaamt ook Hullekes. Merken melden zich vanzelf bij Studio Ryn zonder dat het bedrijf daar iets voor hoeft te doen. “De website die je hebt bekeken, die is al vijf jaar oud en sindsdien niet meer veranderd,” zo vertelt hij lachend. Bedrijven en ontwerpers die bij het atelier aankloppen hebben vaak een focus op duurzaamheid. “Wat ik een heel fijn gegeven vind, is dat de klanten die we nu hebben heel veel waardering hebben voor het feit dat we het op een duurzame manier kunnen produceren voor ze.” Gevraagd naar een specialiteit geeft de ontwerper aan dat het meer de casual, geweven stoffen zijn. “Het hele formele, dat is niet onze specialiteit,” geeft hij toe.
In de toekomst van de Nederlandse maakindustrie, waar Hullekes zich voor inzet om deze terug te brengen, gelooft de ontwerper dat het kaf van het koren gescheiden zal worden. “Fast fashion zal hier nooit gemaakt worden. Daar is het hier te duur voor, maar kledingproductie in Nederland kan zeker een vaste plek innemen.” Hij geeft ook aan dat mensen die in Nederland willen produceren hun weg wel zullen vinden. “Het aanbod (van productieateliers, red.) moet er zijn, dan komt de vraag ook wel.”
Schepers Bosman
We verplaatsen ons naar Amsterdam, waar producties voor onder andere Ronald van der Kemp, Liselore Frowijn maar ook Britse ontwerper Matty Bovan zijn gemaakt in het atelier van modeduo Schepers Bosman. Het was nooit de bedoeling om ontwikkeling en productie van items voor andere ontwerpers en bedrijven op te pakken. Het duo benadrukt dan ook dat ze geen productieatelier zijn, ontwerpers Sanne Schepers en Anne Bosman zijn er meer ingerold, zo vertellen de twee tijdens een virtuele kop koffie. “We zijn ontwerpers met machines,” aldus Schepers. Alle productie en ontwikkeling van hun eigen modemerk, Schepers Bosman, gebeurt in hun atelierwoning in Geuzenveld, Amsterdam. Dat ze items zijn gaan produceren voor anderen is eigenlijk gekomen omdat men zich afvroeg waar zij hun stukken lieten produceren.
“Het is niet zo dat we alles openstellen. Wij maken items voor anderen waarvan wij denken: die vinden we interessant om te doen en daar hebben we zelf ook iets aan. Het zijn producten waar wij veel voldoening uit halen,” zo voegt Schepers toe. Bosman springt in en vertelt dat het ook gaat om items die anders niet geproduceerd zouden worden, waar andere ateliers nee tegen zeggen. Opdrachten voor broeken die bijvoorbeeld uit duizend stukjes staan. “Een blouse van een groot merk waar we de stiksels allemaal van kennen, daar zijn andere mensen beter en sneller voor. Wij zijn ergens anders in gespecialiseerd.”
De notie dat er niet genoeg kennis in Nederland zou zitten voor kledingproductie is volgens Schepers Bosman niet waar. “De kennis is er wel, men wil er simpelweg niet altijd voor betalen,” zo vertelt Schepers. “Ik denk dat het vooral een commerciële keuze is om naar het buitenland te gaan en het daar te laten produceren. In Nederland heb je wel te maken met minstens het minimumloon dat al hoger ligt dan in landen zoals China, Portugal en Turkije.”
Retailers wilden per se dat er een hangtag kwam met 'Made in the Netherlands omdat het voor hen een selling point was.
Het eigen merk van de twee zet zich al sinds de oprichting in voor de herwaardering voor kleding. Niet voor niets halen de ontwerpers de stiksels van binnen naar buiten, zodat het vakmanschap ook gezien kan worden. Bosman geeft aan dat in het buitenland al steeds vaker voorkomt dat het label ‘Made in Holland’ echt een stempel van kwaliteit is. “Retailers wilden per se dat er een hangtag kwam met ‘Made in the Netherlands’ omdat het voor hen een selling point was,” aldus Bosman. In de showroom in Parijs, waar het duo voor de coronacrisis de nieuwe collectie toonde, hoorde het duo ook vaak dat Nederlandse productie als ‘hoogwaardig, minimalistisch en op de details’ gezien wordt. “Het moet eerst in het buitenland bekend worden, voordat het in Nederland zo gezien wordt,” zo zegt Bosman lachend. “Op dat vlak is het herwaarderen van kleding al gelukt. Het wordt hier ontwikkeld, geproduceerd en dat product verkoopt en was zelfs uitverkocht in winkels in Japan, terwijl we daar geen grote naam zijn. Dat is voor ons al bewijs dat die waardering er dus is, omdat men het vakmanschap dus erkend,” zo vult Schepers aan.
A Beautiful Mess
Voor A Beautiful Mess, een productieatelier in de oude Bijlmerbajes in Amsterdam, is het herwaarderen van het vakmanschap ook een belangrijke factor. Het atelier wordt geleid door Naz Kawan, die een opleiding bedrijfseconomie achter de rug heeft en enkele jaren op modeschool AMFI. Na een onderzoek naar de supply chains in de mode-industrie en het in contact komen met een netwerk van kleermakers met een vluchtelingenachtergrond, werd A Beautiful Mess in januari 2019 opgericht. Inmiddels heeft het bedrijf al voor bekende spelers in de mode-industrie items gemaakt: Tommy Hilfiger, Ace & Tate, Daniëlle Cathari, Duran Lantink en Patta.
Voor het bedrijf is het niet alleen belangrijk kleermakers met een vluchtelingenachtergrond te helpen met het integratieproces, lokaal produceren is ook belangrijk vanwege het transparantie aspect ervan, zo vertelt Kawan telefonisch. “We geven een gezicht aan wie er achter de naaimachine zit. We zien dat mensen hierdoor anders naar producten gaan kijken en dat hebben we ook weer nodig om het koopgedrag te veranderen, van massaproductie af te komen en naar bewust kopen toe te gaan.” Kawan lacht: “Dat is in een notendop wat wij doen. Het is een combinatie van sociale impact, duurzaamheid, maar zeker ook een passie voor de mode-industrie.”
Ik denk dat lokale productie een vaste plek gaat innemen en altijd een gedeelte van de productie kan waarborgen binnen Nederland.
A Beautiful Mess onderscheidt zich volgens Kawan door de kwaliteit die het bedrijf levert, maar ook de grote aantallen die het bedrijf aankan. Ook werkt A Beautiful Mess met alleen bestaande materialen of gerecyclede materialen, zo vertelt Kawan telefonisch. Een recente grote order kwam van Tommy Jeans, waarvoor het bedrijf 7000 stuks heeft geproduceerd die vervolgens binnen Europa gedistribueerd werden. “We hebben ook kleinere projecten gedaan met ontwerpers. Dat zijn hele leuke projecten om te doen, heel creatief en daar komt het vakmanschap heel goed naar voren. Maar uiteindelijk heb je de grote spelers nodig om de sociale impact te vergroten en een echte verandering teweeg te brengen binnen het systeem.”
Door het outsourcen van productie is vakmanschap in Nederland bijna in zijn geheel verdwenen, zo vertelt Kawan. Door de komst van Nederlanders met een vluchtelingenachtergrond die het vakmanschap beheersen, is de kennis weer terug gekomen. Genoeg kennis om kledingproductie in Nederland te realiseren. Hoe ziet de toekomst van de Nederlandse maakindustrie er dan uit volgens Kawan? “Ik denk dat de markt zich gaat vergroten.” Ze geeft aan dat tijdens de pandemie de vraag naar lokale sampling en lokale productie is gestegen en dat daarvoor het consumentenbewustzijn op het gebied van bewust kopen ook al flink toenam. “Je ziet hele mooie bewegingen en dat geeft ons ook wel vertrouwen, ondanks dat we nu nog erg aan het pionieren zijn. Het gaat wel echt een vaste plek houden in de markt. Binnen nu en vijf tot tien jaar zullen we altijd afhankelijk blijven van het buitenland op heel veel vlakken - ook in de mode - maar ik denk dat lokale productie een vaste plek gaat innemen en altijd een gedeelte van de productie kan waarborgen binnen Nederland.”
Conclusie: Wie zegt dat kledingproductie niet mogelijk is in Nederland, weet simpelweg niet waar hij of zij moet zoeken. Als het aan bovenstaande partijen ligt, breidt de maakindustrie in Nederland de komende jaren uit. Met diverse initiatieven in Nederland om de kennis terug te halen en te vergroten en pioniers op het gebied van kledingproductie zoals A Beautiful Mess, Studio Ryn, Fabriek Fris en Schepers Bosman kan de toekomst van de Nederlandse maakindustrie er alleen maar rooskleuriger uitzien. Houd dus de labels in uw kleding in de gaten, want de dag komt steeds dichterbij dat er ‘Made in Holland’ in staat.
Hoofdbeeld: A Beautiful Mess
Beeld 2: Team Schepers Bosman, Beeld 3: A Beautiful Mess, Naz Kawan