Modemuseum Hasselt roept op tot dialoog door zichzelf in vraag te stellen
bezig met laden...
Hasselt - We moeten het over mode hebben, vindt het Modemuseum Hasselt. Nogal wiedes dat zo’n museum dat wil, zou je denken. En toch stelt het museum zich met de nieuwe expo We Need To Talk About Fashion juist bijzonder kwetsbaar op. “De tijdsgeest vraagt erom.”
“What are you wearing?” Ha, ha, ha. Een vernederend lachsalvo schalt door het Modemuseum Hasselt. Het doet ons stilstaan bij de manier waarop we elkaar (en onszelf) beoordelen of juist veroordelen aan de hand van hoe we er op dat moment uitzien. Absurd, eigenlijk, en toch doen we het allemaal, bewust of onbewust.
Daar stelt het museum nochtans een terechte vraag: wat hebben we precies in onze kast hangen, en hoe hangt dat samen met de thema’s van deze tijd, van duurzaamheid tot mentaal welzijn en #MeToo? Die gedachten staan centraal in de nieuwe expo, We Need To Talk About Fashion, die op 23 juni de deuren opende en loopt tot 18 februari.
Aan de hand van silhouetten, soundscapes en raak gekozen krenkende slogans – “Isn’t this from last season?” – stelt het museum niet enkel onze klederdracht, maar ook haar eigen collectie in vraag. Curator Eve Demoen en afzwaaiend conservator Anaïs Huyghe zochten niet enkel de motieven van 19e-eeuwse japonnen op, maar ook de herkomst van het katoen, een gewas dat gelinkt wordt aan slavernij en uitbuiting – denk aan de plantages in de Verenigde Staten. Tot op vandaag hangt vier vijfde van onze katoenen kleding samen met dwangarbeid, stelt een coalitie van 180 ngo’s.
Schaduwzijde
“Mode heeft een enorme schaduwzijde. Door die te belichten stellen we ons als museum kwetsbaar op”, zegt curator Eve Demoen. “Toch vind ik het erg nodig en waardevol dat we gesprekken aangaan die we tien jaar geleden niet gevoerd zouden hebben. De tijdsgeest en het bewustzijn omtrent mode en duurzaamheid is in die tijd helemaal veranderd.”
Voor Demoen hangt mode samen met zowel schoonheid als uitbuiting. Als ze de overconsumptie en overproductie van de sector benoemt, geraakt ze op dreef. “We worden continu in de verleiding gebracht door modemerken, voelen steeds de drang om iets nieuws te kopen. Sociale media zijn daarvoor een trigger. Kleren zijn nu wegwerpproduct, terwijl het vroeger juist objecten waren om te koesteren.”
Al wil ze de industrie niet verketteren, al wie fast fashion draagt evenmin. “Oké, de kwaliteit laat misschien te wensen over, maar ook fast fashion kan je meer dan een keer dragen, toch? De manier waarop we met onze kleren omgaan, maakt het model nog problematischer. En ook de high fashion evolueert richting een vorm van wegwerpcultuur. Het is de overproductie en overconsumptie die zo problematisch is, en die komt voor in alle lagen van de mode. Het is met andere woorden de industrie op zich die vreselijk is, niet de dragers. We willen niemand veroordelen of stellen dat wij de waarheid in pacht hebben. Daarom is de dialoog met iedereen belangrijk.”
Al is er in de expo ook ruimte voor het thema plezier. “We kleden ons aan of op, mode kan ons doen ontsnappen aan de dagdagelijkse realiteit of juist een schild vormen om ons te beschermen. Ook dat aspect mogen we niet vergeten.”
Van plezier tot verzet
De expo is opgedeeld in vier thema’s: plezier, nostalgie, verzet en eerlijkheid. Bij elk thema hanteert de curator enkele subthema’s. Zo gaat het bij verzet over gendergelijkheid en staat eerlijkheid niet gelijk aan culturele toe-eigening. Aan dat laatste thema koppelt het museum een silhouet van Yves Saint Laurent, die weinig gereisd heeft maar toch ontwerpen uit India, China en Japan gebruikt. “Binnen de hedendaagse context kijken we hier anders naar, nu gaan ontwerpers veel bewuster om met culturen die niet van hen is.” En als je als ontwerper een scheve schaats rijdt, zal je het geweten hebben. Om dat te kaderen krijgt zelfs het socialemediaplatform Diet Prada, dat ontwerpers op misstappen betrapt, een plek in de expo. Net als Martin Margiela, die al veel langer dan vandaag aan upcycling doet – ook duurzaam ontwerpen verdient een plek onder de noemer “eerlijkheid”.
Doordat de thema’s in snelle opeenvolging de revue passeren, dreigt het geheel – ondanks de premisse – oppervlakkig te worden. Duurzaamheid gaat verder dan het in onbruik geraken van bont en de (her)opleving van recycling en upcycling. En ook wat culturele toe-eigening betreft, schuwt het museum enkele grote namen.
De inkadering als gesprek, zowel via een audiogids als het interactieve slot op de zolderverdieping, vermijdt een dergelijke vervlakking. Zo kan je op zolder via stickers plaatsen bevragen of mode je goed doet voelen of juist niet. Met het hoongelach van eerder in het achterhoofd – what are you wearing? – is enkel een eerlijk en genuanceerd antwoord aan de orde. Ook geven duurzame mode-experten Lotte Philipsen (journalist Knack Weekend) en Aurélie Van de Peer (socioloog aan de KU Leuven) er meer tekst en uitleg aan de hand van een video.
Philipsen is ook de stem die je via de audiogids door de silhouetten en thema’s loodst. Aan het einde van elke interventie is het aan de bezoeker om dan al zijn visie met haar te delen. Dat kan met één druk op de knop, A, B of C. Evident is het nochtans niet om in multiple choicevorm te antwoorden op de vragen. Want kan jij zeggen dat jij altijd bewust bent van de herkomst van wat je draagt? Of geeft het feit dat je op die vraag “C” antwoordt juist aan dat je (nog) niet weet hoe lang en complex de toeleveringsketen is – en je bijgevolg, als consument althans, haast nooit zeker weet hoe elke schakel in de keten er uitgezien heeft?
Deze puntjes van kritiek ten spijt: We Need To Talk About Fashion is een complexe, moedige, gelaagde en bijgevolg geslaagde expo die de thema’s van deze tijd verbindt aan de modegeschiedenis. De combinatie van kennis en kunde van vroeger tot nu zal de dialoog enkel verrijken.