• Home
  • V1
  • Columns
  • Dubbelinterview Matthijs Boelee en Nannet van der Kleijn

Dubbelinterview Matthijs Boelee en Nannet van der Kleijn

Door FashionUnited

bezig met laden...

Scroll down to read more
Columns

Nederland kent talrijke modeopleidingen. Op

HBO-niveau zijn daar enerzijds de acht kunstacademiesdie zich vooral concentreren op de creatieve aspecten van het vak en anderzijds is er het FIT (Fashion Institute of Technology) waar ook de praktische en technische kanten van de mode worden behandeld. Generatiegenoten Matthijs Boelee, Course Director Fashion van kunstacademie ArtEZ in Arnhem, en Nannet van der Kleijn, Adjunct Directeur van de enige Nederlandse FIT AMFI in Amsterdam, zijn beiden 25 jaar aan het onderwijs verbonden en werkzaam in de steden waar ze zelf hebben gestudeerd.

Mode is in de mode, en dat is een ramp voor het vak

Als je het modeonderwijs nu vergelijkt met de modeopleiding die je zelf hebt genoten, wat valt je dan op?
Nannet van der Kleijn: Ik heb aan de Modeacademie Montaigne gestudeerd. Wat mij opvalt is dat het modeonderwijs met de modebranche is meegegroeid. Vakken zoals trendwatching, branding, mode PR of styling bestonden toen nog niet of kwamen net van de grond. In mijn tijd was de basiskennis breder en ging je ieder jaar van de opleiding meer verbanden zien. Nu is het modeonderwijs zo divers en zijn voor al die verschillende beroepen studierichtingen ontstaan. Studenten worden veel specialistischer opgeleid, alle kennis staat in dienst van het product. Daar staat tegenover dat vanuit het bedrijfsleven ook vooral om specialisten wordt gevraagd.
Matthijs Boelee: Ik vind dat studenten veel meer kunnen tegenwoordig, neem al die ontwerpprogramma’s op de computer. Ik heb in Arnhem gestudeerd, dat geldt overigens voor het merendeel van de docenten dat daar werkt, en in onze tijd was het onderwijs eenzijdiger. Ik noem het wel m'n tweede opvoeding. Elly Lamaker (de legendarische oprichtster van de modeafdeling in Arnhem die haar studenten ook wel haar ‘kinderen’ placht te noemen, red.) belde mij geregeld uit bed. Nu is het nog steeds intensief en prikkelend, maar minder eenzijdig. Er is meer dialoog. Ik ken mijn studenten goed en weet bijvoorbeeld ook veel van hun privé-leven. Je bent als docent in het kunstonderwijs intensief betrokken bij de persoonlijke ontwikkeling van studenten. Ik vind het ontwapend wat zij allemaal vertellen.

Hoe ben je zelf in het onderwijs terechtgekomen?
Tegelijk: Daar word je voor gevraagd.
Boelee: Het onderwijs daar rol je in. Hoewel ik later ook van oud-docenten te horen kreeg dat zij het altijd al bij mij vonden passen. Ik ben direct na mijn afstuderen als docent gestart. De eerste dag was ik zó zenuwachtig dat de koffie over de rand van mijn kopje klotste, maar zodra ik voor de klas stond waren de zenuwen weg en voelde ik me als een vis in het water. Het moet wel in je zitten. Ik ken genoeg goede ontwerpers die geen goed docent zouden zijn.
Van der Kleijn: Lidewij Edelkoort vroeg mij in 1994 een lesprogramma te ontwikkelen voor de Design Academy op basis van de ontwerpmethode die ik zelf ontwikkeld had. Ik gaf toen een dag per week les. Nu bij het AMFI sta ik niet meer voor de klas, maar heb nog wel iedere dag contact met de studenten.

Hoe komen studenten bij jullie binnen, hebben ze - bijvoorbeeld dankzij internet of tv - meer kennis als zij aan een modeopleiding beginnen dan vroeger?
Van der Kleijn: Het is soms verbazingwekkend hoe weinig ze eigenlijk weten. Het AMFI heeft daar de afgelopen jaren haar lesprogramma op aan moeten passen. Vroeger kwamen hier de kinderen studeren van de grote textielfabrikanten uit het zuiden van het land. Zij waren met het vak opgegroeid. Nu wemelt het op internet van de stupide modeblogs en staat ‘Ik hou van shoppen’ op het aanmeldingsformulier ingevuld. Gelukkig weten we die achterstand inmiddels vlot weg te werken en praten ze binnen zes maanden onderling in vakjargon.
Boelee: Mode is in de mode. Er is een golf aan tv-shows over mode die in feite niets met mode te maken hebben. Ik vind het smakeloze programma’s die het vak eerder in discrediet brengen dan dat zij bijdragen aan kennis of inzicht. Mijn studenten weten dat ze daar niet mee kunnen aankomen. Ik keur het niet goed. Je wordt geen designer door een jurk te maken van afval, maar veel jonge mensen denken door die programma’s ‘hé, dat kan ik ook!’ De hoeveelheid aanmeldingen voor onze opleiding is de afgelopen jaren sterk gegroeid, maar het talent zeker niet. Het aantal echte talenten dat zich opgeeft blijft stabiel.

Hoe verhouden de verschillende mode-opleidingen in Nederland zich tot elkaar?
Boelee: Elke opleiding in Nederland heeft zijn eigen cultuur. Die in Maastricht bijvoorbeeld, is een stuk bourgondischer dan de rest. Structurele samenwerking tussen de kunstopleidingen onderling is er niet. Ze staan echt op zichzelf. Goed, we hebben dezelfde docent breitechnieken als het AMFI en soms vragen we of een student gebruik mag maken van de apparatuur daar. Vergeleken met vijftien jaar geleden zijn we wel meer verbindend bezig, toen was er nauwelijks communicatie onderling. Van der Kleijn: AMFI heeft een heel andere focus dan ArtEZ. Er zijn bij ons meer verschillende richtingen waaruit studenten kunnen kiezen. We hebben wel een ontwerpafdeling, maar die is veel commerciëler dan in Arnhem. Ik zeg altijd: ‘Arnhem is de opleiding van de millimeter’. Voor samenwerking kijkt AMFI dan ook naar vergelijkbare FIT-opleidingen in het buitenland die zijn aangesloten bij de ‘International Foundation of Fashion Technology Institutes’ (IFFTI).
Boelee: Wij krijgen ook wel eens aanvragen voor uitwisselingsprogramma’s met studenten in het buitenland, maar in de praktijk werkt het niet echt. De lesprogramma’s sluiten niet op elkaar aan, ze zijn hier te kort of niet serieus. Ik ben er niet zo happig op.

Zijn er tekortkomingen in het mode-onderwijs te signaleren?
Van der Kleijn: De Nederlandse branche is goed op het gebied van vormgeving en design, soms gebruiken we daarvoor zelfs de term ‘overontwikkeld’. Op het vlak van ambacht rest ons daarentegen nog maar weinig kennis. Dat is door de opkomst van de lage lonen landen grotendeels verdwenen en niet opnieuw opgepakt. Op dat terrein laten we echt kansen liggen.
Boelee:
Ambachtswerk wordt vaak als minderwaardig gezien. Dat is volledig onterecht! Mensen die goed kunnen mouleren, bijvoorbeeld, zijn uiterst zeldzaam. Voor een bedrijf als Chanel zijn zij hun gewicht in goud waard, maar wanneer je tegen een student zegt dat hij zich daarop zou moeten toeleggen in plaats van op ontwerpen, kijkt hij je teleurgesteld aan. Als probleem zou ik willen noemen dat van overheidswege docenten van ArtEZ na acht jaar moeten vertrekken. Daarmee wil men vernieuwing stimuleren, maar gaat in praktijk vakkennis verloren.

Wat is het arbeidsmarktperspectief voor modestudenten?
Van der Kleijn: We proberen mensen zoveel mogelijk te behoeden voor het zogeheten ‘zwarte gat’ na de opleiding. In veel gevallen gaat het goed, maar we kunnen niet voorkomen dat niet iedereen meteen een baan vindt.
Boelee: Je weet pas dat je je werk goed hebt gedaan als studenten erin slagen een baan te vinden. Maar vaak wordt vergeten dat je er met vier jaar ArtEZ niet bent. Een student die de opleiding heeft voltooid heeft een toolkit waarmee hij kan beginnen in de branche. Bij goede bedrijven krijgen mensen vervolgens de ruimte zich verder te ontwikkelen. Een groot deel van onze studenten – ik denk bijna de helft – vertrekt na de opleiding voor een baan naar het buitenland.

Nannet van der Kleijn studeerde in 1985 af aan Modeacademie Montaigne (het huidige Amfi ontstond in 1992 uit een fusie van Montaigne en de Hogeschool voor confectie 'Mr. Koetsier', red.) en startte in 1988 met Alexander van Slobbe het merk Orson & Bodil. Zij werkte bij Gapstar (nu G-star), Turnover, Mexx, Sandwich en Dobber. Met haar eigen bedrijf 'Studio Nannet van der Kleijn' maakte zij bedrijfskleding en producten voor o.a. PTT Telecom, RET en Siemens. Zij ontwikkelde een eigen ontwerpmethode en gaf les aan de Design Academy in Eindhoven. Sinds 2005 is zij als adjunct directeur verbonden aan het Amsterdam Fashion Institute (AMFI) en stond aan de wieg van het merk Individuals dat wordt ontworpen, ontwikkeld, geproduceerd en verkocht door studenten.

Matthijs Boelee studeerde in 1985 als modeontwerper af aan de Kunstacademie in Arnhem. Direct na zijn afstuderen ging hij als docent aan de slag op de modeacademie Vogue in Amsterdam, gevolgd door de Academie voor Beeldende Kunsten in Kampen. Tevens had Boelee zijn eigen merk 'Illustrious Imps' en 'Imps pour homme'. Als freelance docent gaf hij les aan de kunstacademie in 's Hertogenbosch, de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam, de Minerva Academie in Groningen, de Avans Hogeschool in Breda en de Zuyd Hogeschool in Maastricht. Sinds 1987 is hij als docent verbonden aan ArtEZ, Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem, waar hij sinds 2006 hoofddocent is.

Dit artikel is gepubliceerd in FashionUnited vakblad juni 'Werken in de Mode' special 2010.
afmi
ArtEZ
Matthijs Boelee
Nannet van der Kleijn
werken in de mode
werken special
Workinfashion