• Home
  • V1
  • Columns
  • Ik geloof niet in de huidige modecyclus - Interview Quoc Thang

Ik geloof niet in de huidige modecyclus - Interview Quoc Thang

Door FashionUnited

bezig met laden...

Scroll down to read more

De Nederlands- Maleisische ontwerper Quoc Thang

presenteerde op de afgelopen Amsterdam International Fashion Week, heel tegendraads, zijn nieuwe wintercollectie, ‘Een plek daarginds’. Reizen en zoeken staan centraal in Thangs mannenmode. “Maar het verhaal achter de collectie interesseert de consument niet.”

Ik heb zo’n hekel aan die woorden, ‘jonge ontwerper’

Wie hoort dat de herencollecties van Quoc Thang gaan over dood, eenzaamheid en de vergankelijkheid van het leven, krijgt het idee met een depressieve, nihilistische man te maken te hebben. Ziet hij geen betekenis meer in de wereld? Hij oogt echter fris en monter, draagt een T-shirt met vrolijke print, als hij de deur van zijn atelier opent; gevestigd in een oud schoolgebouw in de Rombout Hogerbeetsstraat in Amsterdam. Over de donkere kant van het leven zegt hij: “Het moeilijkste in het leven is je kwetsbaarheid te tonen, daarom boeit het me zo.”

Thang droomt van een modelabel waar de collecties de deur uitvliegen, van uitbreiden naar de rest van Europa, Japan, de Verenigde Staten. Nu is hij echter nog een ‘jonge ontwerper’. “Ik heb zo’n hekel aan die woorden, ‘jonge ontwerper’,” roept Thang. “Ik maak al vier jaar collecties. Wanneer ben je geen jonge ontwerper meer? Is dat af te meten aan het aantal verkooppunten van je label? Ik kijk helemaal niet op die manier naar succes.”

Jonge ontwerpers, ook al gruwelt hij van de term, hebben het moeilijk volgens Thang. Niet alleen omdat er veel te veel designers afstuderen voor een klein landje als Nederland, maar ook omdat detaillisten niet durven te investeren in een onbekende naam. “En steeds meer winkeliers willen collecties eerst in consignatie hangen. Ik snap dat veel ontwerpers er in mee gaan hoor, maar het is dan wel extra moeilijk om door te groeien. Winkeliers worden zo steeds minder happig om collecties in te kopen.” Slechts twee retailers wilden zijn collectie, die hij toonde tijdens de Amsterdam International Fashion Week, inkopen; te weinig om het in productie te laten gaan. “Het had er ook mee te maken dat ik afgelopen zomer mijn wintercollectie presenteerde. Heel eigenwijs misschien, maar ik geloof niet in de huidige modecyclus. Daarnaast is het mannenmodesegment ook heel onstabiel, ik hoor het van alle kanten.”

Als zijn label kosten dekkend is, hoopt Thang personeel aan te nemen, en zich meer te kunnen richten op beeldende kunst. Een prêt-à-porter modelabel starten was nooit een eerste keus voor de ontwerper, die studeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht en de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. “De opleiding in Utrecht was zo toegepast. Ik wilde juist alles: fotografie, mode, beeldhouwen, installaties maken. Docenten zeiden dat ik toch echt mode moest gaan ontwerpen. Dat benauwde me. Ik wilde geen jurk creëren die zo in de winkel kon hangen. Ik wilde juist ruimte om te onderzoeken wie ik ben, waar ik naar toe wilde, waar ik voor sta. Daar moet een academie ook voor zijn.” Aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam was Thang meer op zijn plek. Hij ontwierp kleding op de grens van mode en kunst, zoals zware jurken van twintig kilogram, en items met staarten; een collectie die werd genomineerd voor de Gerrit Rietveld Award.

Toch zijn Thangs huidige collecties verrassend draagbaar, voor iemand die op zoek wilde naar meer vrijheid binnen het modevak. Waarom begon hij toch zijn eigen modelabel? “De crisis,” verklaart Thang. “Ik werkte als freelance designer. Nadat ik een jaar in Sjanghai had gewerkt, bleven de klussen uit. Een vriendin zei dat ze het nu wel tijd vond dat ik mijn eigen collectie ging showen. ‘Nee joh,’ zei ik. Maar goed, de tijd verstreek en ik dacht ‘ik moet toch wat’. Na de show – een concept presentatie in de Waagtoren op de Nieuwmarkt, waar het nautische thema van de collectie, de Zeedijk en mijn Aziatische afkomst samenvloeiden – wilde ik het hoofdstuk alweer afsluiten. Maar toen Fashion Week belde en vroeg: ‘wil je niet bij ons showen?’, ging het toch behoorlijk kriebelen.” Spijt van zijn keuze om de beeldende kunst voorlopig vaarwel te zeggen heeft hij niet. “Ik geloof niet in spijt. Spijt hebben is een teken van zwakte, dan geloof je gewoon niet in de keuzes die je maakt.”

In de tussentijd was Thang nog protegé van ontwerpster en retailer Margriet Nannings. “Begonnen als stagiair, maar uiteindelijk ben ik zo’n tien jaar blijven plakken,” lacht de ontwerper die bij Nannings vooral inkoper was. “Zij is echt mijn leermeester, leerde me kijken naar de fijngevoeligheid van de details, gebruik van stoffen, kleur samenstellen. Dat heeft ze er wel goed ingeramd.”

Waar de passie voor mode vandaan komt? “Iedereen draagt toch kleding. Mensen die zeggen dat ze niets met mode hebben geloof ik niet. Dat is enkel een excuus om er slonzig bij te lopen. Je koopt iets in de winkel, dus je hebt er moeite voor gedaan. Met je kleding kun je vertellen wie je bent. Een joggingbroek kan betekenen dat je een relaxte dag hebt, naar de sportschool gaat, maar het kan ook zoiets zeggen als ‘ach, het doet er allemaal niet meer toe’. Ik kan niet vertellen wat anderen willen zeggen als ze mijn kleding dragen. De gedachte van de ontwerper gaat vaak verloren. Als de consument een modeitem in de winkel koopt, is het slechts een product geworden. Een man die mijn jas draagt denkt vast niet ‘o, maar Quoc had het hierover’.” Hij lacht. “Het verhaal doet er niet meer toe.”

Toch wil Thang met zijn kledingstukken communiceren. Met beladen thema’s als de dood – “we willen er nooit over praten, maar het is de enige zekerheid die we hebben in het leven” – en eenzaamheid – “wiens diepste angst is het niet om alleen achter te blijven en eenzaam dood te gaan?” – wil hij de kwetsbare kant van het leven blootleggen. “Het begon allemaal met een dode duif die ik op de weg zag liggen in de zomer voor mijn laatste jaar aan de Rietveld Academie. Iedereen fietste er voorbij, maar ik besloot te kijken. Ineens vond ik het zo triest, dat er zomaar een einde was gekomen aan zijn leven. Maar is het einde altijd triest? Zoals reïncarnatie: je gaat dood en je begint een nieuw leven, fantastisch toch. Vroeger geloofde ik er ook in, nu vind ik het vooral poetisch.”

Uiteindelijk gaan al zijn collecties over reizen en zoektochten. Naar warmte en geborgenheid, naar herinneringen, veiligheid of liefde. Of vrijheid, een thema dat in zijn voorlaatste collectie centraal stond. “Deels heb ik de ultieme vrijheid al,” peinst Thang. “Ik doe wat ik graag doe. Maar als ik kapitaal krachtiger was,” zucht hij, “dan zou ik elke dag uit eten gaan.” Dan lacht hij. “Hoeft niet duur hoor, mag ook bij een leuk eettentje. Ik houd van uit eten gaan. En ik zou reizen. Helaas kan ik door mijn werk niet zomaar voor lange tijd de biezen pakken.” Reizen lijkt Thang in het bloed te zitten. Hij werd geboren in Maleisië, maar zijn voorouders komen uit China en woonden in Vietnam. Thang: “O, maar dat gebruik ik helemaal niet bewust in mijn collecties. Sowieso laat ik mijn achtergrond daar liever buiten, anders zou het zo cliché worden.”

Wat hij ook graag zou doen als hij genoeg geld had: high tech nylon gebruiken en de binnenkant dan sealen. Hij haalt een denimjas tevoorschijn. “Door een gunst van iemand heb ik het één keer kunnen laten sealen. Kijk, het is denim, water-en winddicht; een fantastisch nieuw materiaal dat nauwelijks wordt gebruikt in de mode. Werk moet vooral leuk zijn, anders houd je het niet vol. En hier word ik nou echt gelukkig van.”

Dit artikel is gepubliceerd in FashionUnited vakblad nummer 6 van 2011

Quoc Thang